hoek α in een krachtenevenwicht vinden

Abbas stelde deze vraag op 17 juni 2023 om 16:28.

 Hallo, ik zit op het VWO 4 en heb problemen met het hoofdstuk krachten. Ik kan wel krachten construeren en dat allemaal maar ik heb er moeite mee om hoek α te vinden. Die is meestal nodig om een andere zijde te berekenen dus bijvoorbeeld de resultante en daarmee de kracht daarvan te berekenen. Een paar voorbeelden hierbij zijn de volgende bijlages. Bij de eerste bijlage snap ik niet hoe je moet afleiden waar hoek α nou is en hoezo je die dan uitrekent met overst/schuin = Fzw,// gedeeld door Fzw. Op bijlage 2 begrijp ik niet hoezo de twee hoeken α gelijk aan elkaar zijn. Want hoe zou ik zelf moeten zien dat de hoek tussen Fcatootje en Fres gelijk is aan de hoek tussen Fjeroen en de verlengde lijn van Fcatootje en hoezo is dat zo? 

Verder is er mijn eigen uitwerking van bijlage 1. De rode lijn is evenwijdig aan Fzw,// en dus gelijk. De zwarte lijn is er zodat ik kan aangeven dat de hellingshoek 55 graden is (zie opdracht). De blauwe lijn is Fzw die ik weet aangezien het de massa van Egger x 9.81 is. Ik heb deze lijn verschoven naar rechts om de driehoek te maken. Als ik nu Fzw,// zou uitrekenen zou het toch de schuine lijn zijn en de bekende lijn is dan de overstaande rechthoekzijde Fzw ofwel de blauwe lijn? Met sinus zou ik dan sin(55) = overst / schuin  wat leidt tot overst = sin(55) x schuin (zie berekening rechts)

Dit is trouwens geen vraag om mijn huiswerk te maken, alleen om de theorie te verduidelijken aangezien dit vaker zal voorkomen met dit onderwerp.

Alvast bedankt en mvg,
Abbas.

Bijlagen:

Reacties

Theo de Klerk op 17 juni 2023 om 16:51
Bij zo'n schaatser teken je de enige echte kracht: de zwaartekracht. Die gaat recht naar beneden.
Dan ontbind je die in 2 krachten waarvan er eentje loodrecht op de helling staat en de andere evenwijdig aan de helling. En beide componenten maak je zo lang, dat ze, als zijden van een rechthoek, opgeteld tot de diagonaal leiden: de echte kracht.

Dan vind je ook meteen de andere krachten die "ineens" optreden:
  • de normaalkracht van de helling. Die duwt de skier even veel omhoog als de loodrechte component van de zwaartekracht naar beneden trekt. Logisch: als dat niet zo zou zijn dan zakt de skier door de helling of (nog onwaarschijnlijk) wordt hij omhoog gelanceerd
  • de wrijvingskracht. Als de skier door de zwaartekracht naar beneden glijdt dan is de component langs de helling verminderd met de grootte van de wrijvingskracht. Ook langs de helling gericht, maar tegengesteld. Daardoor wordt de afdaling wat afgeremd (maar gaat nog steeds sneller). Als zwaartekracht langs de helling even groot is als de wrijvingskracht dan is er geen netto kracht en blijft de skier met vaste snelheid naar beneden glijden. Als die snelheid nul was dan glijdt hij niet: de baan is "te stroef". 


Waar hoek α zit kun je met wat meetkunde (Z-hoeken en drie hoeken in een driehoek samen 180º) beredeneren.

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Roos heeft twintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Roos nu over?

Antwoord: (vul een getal in)