Als ladingen elkaar aantrekken of afstoten en je kunt de grootte ervan berekenen (Wet van Coulomb). dan kun je op een bepaalde schaal een krachtvector (pijl) tekenen van bepaalde lengte. En de richting is naar of van die andere lading.
Dus je tekent in punt P een krachtvector op P als gevolg van Q. Dat doe je ook in punt S door de lading in punt Q.
Bij c) weet je dat de afstand 2x groter is in S dan in P en bij gelijk grote lading zal de kracht dan een factor 4 kleiner zijn (1/r
2 = 1/(2 PQ)
2 = 1/4 1/PQ
2 )
De kracht is groot:
![](https://media.natuurkunde.nl/content_files/files/16828/original/Picture.png?1645196230)
Orde grootte van de kracht 10
-6 (ook zonder nauwkeurige berekening te vinden door tientallen in beschouwing te nemen: 10
9 . 10
-9 . 10
-12 . (10
-4 )
-1 = 10
-8 en een grove berekening van de getallen te maken 9 x 12 x 15 / 9 = 12 x 15 ≈ 10
2 zodat de ordegrootte 10
-8+2 = 10
-6 )
![](https://media.natuurkunde.nl/content_files/files/16352/original/Picture.png?1635596806)
De opgave negeert dat P en Q elkaar ook aantrekken en dat de gevraagde/getekende krachten niet de enige zijn, maar er de kracht langs lijn PQ is, die vectorieel bij de gevraagde krachten moet worden opgeteld. De kracht is wel veel kleiner dan die tussen P en Q of S en Q: orde grootte 10
-12 x 10
-12 = 10
-24 ofwel 10
3 = 1000 x kleiner. De tekening hieronder met die krachten erbij is dan ook niet op schaal (de groene krachten zijn te groot getekend voor de gebruikte schaal)