(Spanning, rek)-diagram
Joost stelde deze vraag op 25 oktober 2021 om 16:02.Ik begrijp iets niet aan het spanning rek diagram.
Als ik het goed begrijp doe je een trekproef je meet dan de kracht waarmee je trekt, de uitrekking en de straal.
Je kunt dan de rek en de spanning berekenen bij een steeds groter wordende kracht, alleen nu vroeg ik mij af hoe kan het zo dat de spanning op een gegeven moment horizontaal loopt want als je naar de formule kijkt
σ = F / A
dan zou ik denken dat de spanning altijd groter wordt want als een materiaal uitrekt dan wordt A kleiner en F wordt sowieso groter toch?
Bedankt!
Reacties
Jan van de Velde
op
25 oktober 2021 om 16:18
Dag Joost,
Aan alles komt een eind, ook aan de rekbaarheid van een staafje/draadje: er komt een moment waarom dat zó ver is uitgerekt dat het materiaal gaat "vloeien", en daarna dus niet meer terug op zijn plek veert als de trekkracht weer wegvalt.
Waar elastische vervoming overgaat in plastische vervorming heet de vloeigrens.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Spanning-rekdiagram

A: proportionaliteitsgrens. Boven dit punt is de rek niet meer lineair afhankelijk van de spanning, zie Wet van Hooke.
B: elasticiteitsgrens, bovenste vloeigrens, boven deze grens vervormt het materiaal plastisch.
C: (onderste) vloeigrens. Hier start het materiaal met vloeien.
Praktisch gezien vallen de punten A, B en C samen: enkel de bovenste vloeigrens wordt gegeven.
D: start verstevigen,
E: treksterkte (σUTS: Ultimate Tensile Strength),
F: breuk.
Voor een bros of steenachtig materiaal (een materiaal dat weinig rekt en niet plastisch vervormt maar breekt) zijn D en E niet gedefinieerd; F valt samen met A,B en C. Bij een dergelijk materiaal zal de druksterkte een stuk hoger liggen dan de treksterkte E, bijvoorbeeld beton dat een druksterkte van 52 MPa heeft kan een treksterkte van circa 6 MPa hebben.
I: elastisch gebied. Als de trekkracht van het materiaal wordt af gehaald, zal het materiaal weer in de oorspronkelijke toestand terugkeren. De helling van dit stuk is een maat voor de elasticiteitsmodulus.
II: vloeien. In deze fase kan men stellen dat het materiaal als een vloeistof reageert: de rek verandert onder quasi constante spanning.
III: versteviging. In dit gebied zal het materiaal door het lopen van dislocaties verstevigen.
IV: insnoering. In het gebied I+II+III zal het materiaal al zijdelings verkorten (door het poisson-effect), vanaf E zal de proefstaaf op een bepaalde plaats erg binnen insnoeren. In dat gebied zal de spanning blijven stijgen, tot het proefstuk bezwijkt. Buiten de plaats waar de dwarsdoorsnede insnoert, daalt de spanning (zoals op de figuur). Het materiaal echter, bezwijkt wel degelijk op een (ware) spanning hoger dan de σUTS!
Overigens staat in dat diagram nergens een kracht uitgezet. In dat horizontale stuk grafiek wordt je draad steeds langer en dus dunner bij gelijke spanning(druk), m.a.w. je hebt steeds minder kracht nodig.
Groet, Jan
Aan alles komt een eind, ook aan de rekbaarheid van een staafje/draadje: er komt een moment waarom dat zó ver is uitgerekt dat het materiaal gaat "vloeien", en daarna dus niet meer terug op zijn plek veert als de trekkracht weer wegvalt.
Waar elastische vervoming overgaat in plastische vervorming heet de vloeigrens.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Spanning-rekdiagram

A: proportionaliteitsgrens. Boven dit punt is de rek niet meer lineair afhankelijk van de spanning, zie Wet van Hooke.
B: elasticiteitsgrens, bovenste vloeigrens, boven deze grens vervormt het materiaal plastisch.
C: (onderste) vloeigrens. Hier start het materiaal met vloeien.
Praktisch gezien vallen de punten A, B en C samen: enkel de bovenste vloeigrens wordt gegeven.
D: start verstevigen,
E: treksterkte (σUTS: Ultimate Tensile Strength),
F: breuk.
Voor een bros of steenachtig materiaal (een materiaal dat weinig rekt en niet plastisch vervormt maar breekt) zijn D en E niet gedefinieerd; F valt samen met A,B en C. Bij een dergelijk materiaal zal de druksterkte een stuk hoger liggen dan de treksterkte E, bijvoorbeeld beton dat een druksterkte van 52 MPa heeft kan een treksterkte van circa 6 MPa hebben.
I: elastisch gebied. Als de trekkracht van het materiaal wordt af gehaald, zal het materiaal weer in de oorspronkelijke toestand terugkeren. De helling van dit stuk is een maat voor de elasticiteitsmodulus.
II: vloeien. In deze fase kan men stellen dat het materiaal als een vloeistof reageert: de rek verandert onder quasi constante spanning.
III: versteviging. In dit gebied zal het materiaal door het lopen van dislocaties verstevigen.
IV: insnoering. In het gebied I+II+III zal het materiaal al zijdelings verkorten (door het poisson-effect), vanaf E zal de proefstaaf op een bepaalde plaats erg binnen insnoeren. In dat gebied zal de spanning blijven stijgen, tot het proefstuk bezwijkt. Buiten de plaats waar de dwarsdoorsnede insnoert, daalt de spanning (zoals op de figuur). Het materiaal echter, bezwijkt wel degelijk op een (ware) spanning hoger dan de σUTS!
Overigens staat in dat diagram nergens een kracht uitgezet. In dat horizontale stuk grafiek wordt je draad steeds langer en dus dunner bij gelijke spanning(druk), m.a.w. je hebt steeds minder kracht nodig.
Groet, Jan
Joost
op
26 oktober 2021 om 12:19
Ik denk dat ik hem nu snap ik haalde spanning en kracht door elkaar. Is het dus zo dat je eigenlijk alleen kracht nodig hebt in deel 1 en daarna niet echt meer?
Theo de Klerk
op
26 oktober 2021 om 12:30
Neem een stuk kauwgom uit je mond... je kunt er aan trekken maar al snel is het niet meer elastisch en zal niet terugtrekken. Maar je moet nog wel kracht uitoefenen om het al vervormde deel nog verder uit te trekken.
Dus in het hele plaatje van spanning vs rek moet je kracht uitoefenen. Alleen is het resultaat anders:
Dus in het hele plaatje van spanning vs rek moet je kracht uitoefenen. Alleen is het resultaat anders:
- in gebied I rekt de stof op, maar bij verwijdering van kracht komt het weer in oude gedaante terug
- in II kun je met dezelfde spanning verder trekken. Het materiaal vervloeit en komt bij stoppen van de kracht niet meer in oude vorm terug. Aangezien de doorsnede kleiner wordt, zal de kracht kunnen afnemen zolang kracht/doorsnede maar gelijk blijft
- bij III moet je meer spanning uitoefenen om het nog verder op te rekken. Die rek is ook niet ongedaan te maken. Aangezien het oppervlak van doorsnede bij oprekken afneemt neemt de spanning toe, ook bij gelijkblijvende (of minder snel afnemende) kracht
- bij IV is de rek inmiddels zo groot dat het breekt. De spanning (kracht/oppervlak en oppervlak neemt af) neemt af zodat de kracht sterker afneemt dan het oppervlak.
Joost
op
26 oktober 2021 om 12:47
Danku!
Nu vraag ik me alleen nog een ding af, in het boek staat dat in dit deel:
in II kun je met dezelfde spanning verder trekken. Het materiaal vervloeit en komt bij stoppen van de kracht niet meer in oude vorm terug. Aangezien de doorsnede kleiner wordt, zal de kracht kunnen afnemen zolang kracht/doorsnede maar gelijk blijft
dat bij dit deel het kauwgumpje niet meer zijn oorspronkelijke vorm terugkrijgt als de spanning verdwijnt maar waarom staat daar spanning en niet kracht zoals u ook zegt.
Nu vraag ik me alleen nog een ding af, in het boek staat dat in dit deel:
in II kun je met dezelfde spanning verder trekken. Het materiaal vervloeit en komt bij stoppen van de kracht niet meer in oude vorm terug. Aangezien de doorsnede kleiner wordt, zal de kracht kunnen afnemen zolang kracht/doorsnede maar gelijk blijft
dat bij dit deel het kauwgumpje niet meer zijn oorspronkelijke vorm terugkrijgt als de spanning verdwijnt maar waarom staat daar spanning en niet kracht zoals u ook zegt.
Theo de Klerk
op
26 oktober 2021 om 13:05
Spanning en kracht zijn aan elkaar gerelateerd: spanning (=druk) = kracht/oppervlak.
Als de spanning 0 wordt dan wordt de kracht dat ook (of het oppervlak oneindig groot - maar dat is minder waarschijnlijk).
Als de spanning 0 wordt dan wordt de kracht dat ook (of het oppervlak oneindig groot - maar dat is minder waarschijnlijk).