Ik zat te leren voor mijn eindexamen natuurkunde dit jaar en kwam online een paar handige oefentoetsen tegen. Alleen heb ik wat moeite met een aantal opgaves. Zou iemand me kunnen laten zien wat ik moet doen?
opgave C
Verschillende instrumenten gebruiken verschillende technieken om dezelfde tonen te maken. Op een gitaar zitten 6 snaren die over een lengte van 65,0 cm kunnen trillen. De dunste van deze snaren, de e-snaar, laat een toon van 330 Hz horen als je hem aanslaat.
7 Bereken de golfsnelheid in deze snaar.
Dezelfde toon kun je ook op een panfluit vormen. Een panfluit bestaat uit buisjes die aan één kant dicht zijn. Aan de open kant wordt lucht in de buisjes geblazen. Neem aan dat door de warme adem van de muzikant de temperatuur van de trillende lucht in de buisjes gelijk is aan 40 °C.
8 Bereken de lengte die een panfluitbuis heeft als de trillende lucht dan een toon van 330 Hz vormt.
Een panfluit klinkt heel anders dan een gitaar. Ook als ze dezelfde toon voortbrengen.
9 Leg uit waarom de klankkleur van een gitaar anders is dan die van een panfluit.
Bij 7 kwam ik uit op dit:
Voor de grondtoon van de gitaarsnaar geldt dat: l=1/2λ
Invullen ℓ = 65,0 cm = 0,650 m levert . Dit leidt tot λ = 1,30 meter.
Voor de golfsnelheid geldt v = f ∙ λ. Invullen van f = 330 Hz en λ = 1,30 m levert
v = 330 × 1,30 = 429 m/s
Afgerond: v = 429 m/s
de rest ben ik helaas niet uitgekomen