Weerstanden met I mee -> Negatief (-)
Weerstanden tegen I -> Positief (+)

Bron: https://www.youtube.com/watch?v=LrB8C-wAfTU

Ik vind dit zelf ook een van de lastigere onderwerpen van elektriciteit. Dus pin me er niet op vast dat het klopt. Ik heb het uit dat filmpje gehaald. Kijk op 5:14.

Het hangt van je afspraak over + en - af. Gebruikelijk is Max' afspraak:

Een gesloten stroomkring heeft in totaal 0 V spanningsverschil.
Volg je de stroomrichting dan zal over een weerstand U=IR aan spanning afnemen.
Ga je tegen de stroomrichting in dan neemt de spanning U=IR toe.
Ga je door een spanningsbron van - naar + (grote verticale streep) dan verhoogt de spanning U met +U_bron. Ga je van +naar - (kleine vertikale streep) dan neemt de spanning af met -U_bron

Bijv. Circuit ABGH: -I₁R₁ - I₂R₂ + U₁

Niks begrepen van uw uitleg, toch bedankt. Blijkbaar was het moeilijk om uit te leggen wanneer het nu plus is of min.

nee, het is heel simpel: bij elke weerstand daalt de spanning met IR waarbij de spanning het hoogst is aan de kant waar de stroom ingaat.
Bij een spanningsbron neemt de spanning toe van zijn - pool naar + pool (vaak 1,5 V).

In de gevallen waarin je tegen de stroom ingaat stijgt de spanning door de weerstand (net zo als de zwaarte-energie afneemt heuvelafwaarts en evenveel toeneemt heuvelopwaarts)
En bij batterijen is per defininite de spanning aan de + pool hoger dan aan de - pool. Dus ga je in een kringloop een batterij van + naar - doorkruisen dan neemt de spanning af.

En omdat een spanningbron geen splitsing van paden is, moet de stroomsterkte aan beide kanten gelijk zijn (Kirchhoff: bij een splitsing verdeelt zich de stroom: er komt netto niets bij en er gaat niets af)

Voor circuit BCFG: -I₃R₃ - I₄R₄ - (-I₂R₂) = 0  (bij R₃ en R₄ ga je met de stroom mee, dus de spanning daalt met IR. Bij R₂ ga je door de weerstand tegen de stroom in dus stijgt de spanning van G naar B)

Bedankt voor de uitleg. Nu is het veel duidelijker maar ik snap niet wanneer het tegen de stroom is of met de stroom mee? Bij elke weerstand is het toch altijd met de stroom mee?

kijk hoe de pijltjes voor de stroom getekend zijn: als je in die richting rond gaat dan ga je met de stroom mee en daalt de spanning met -IR (- omdat het daalt), anders daalt het negatief (en -(-)=+) ofwel stijgt met -(-IR)= +IR

Bij een weerstand gaat de stroom altijd in de gegeven richting door de weestand en dus daslt de spanning over die weerstand. Maar als je Kirchhoff toepast en een "rondje" maakt (geeft niet hoe simpel of ingewikkeld - als je maar weer op het startpunt uitkomt) dan zul je in sommige takken "tegen de stroom in" bewegen. Van Voor naar achteren van de weerstand daalt dan de spanning maar jij beweegt van achteren naar voren en dus stijgt de spanning. 
Uiteindelijk moet het optelsommetje van jouw kring steeds 0 V spanning opleveren.
(Achterliggende gedachte: als het niet 0V zou zijn, dan zou er een stroom extra gaan lopen net zolang tot "ergens" dat spanningsverschil verdwijnt. Maar als er geen spanningsverschil is, dan zorgen de stromen en weerstanden in de afzonderlijke takken van je kring ervoor dat er evenveel spanning bijkomt als afgaat en de kring als geheel "stabiel" is)

Bedankt. U zei: Bijv. Circuit ABGH: -I1R1 - I2R2 + U1
Maar ik begrijp echt niet van uw uitleg hoe ik moet bepalen of het - of + is. Ik kan niet zien wanneer het tegen de stroom is.

in ABGH ga je de hele tijd in dezelfde richting als de stroom. Daardoor steeds IR spanningsafname (-) bij een weerstand en toename (van - pool naar + pool) door de batterij.

Zou je besluiten de kring HGBA te doorlopen dan ga je de hele tijd tegen de stroom in en neemt de spanning door de weerstand met IR toe ipv af (want je gaat "achterstevoren" door de weerstand) en bij de batterij juist U1 afname omdat je van + pool (de hogere spanningkant) naar - pool (lagere spanning) gaat.

Bedankt

theo kan je me misschien uitleggen hoe ik de stroomwetten kan vinden van deze oefening? ik heb er twee nodig

Dag elias (of Elias?),
De stroomwet van Kirchhoff geldt voor knooppunten:
de som van de stroomsterkten in een knooppunt is nul.
Toepassing:
• tel de stroom positief als hij naar het knooppunt toe gaat
• tel de stroom negatief als hij er vandaan gaat.
• pas de stroomwet toe op n–1 knooppunten als er in totaal n knooppunten zijn
Als voorbeeld punt B:  +I₁–I₂–I₃=0
Groet, Jaap

dankjewel Jaap

Dag Elias,
Ter controle: I₁=5 A   I₂=2 A   I₃=3 A   I₄=1 A   I₅=2 A
Groet, Jaap