Je zult in elk geval 1 vaste katrol hebben: aan het plafond van de liftschacht.
De lift zit dan met zijn dak vast aan de kabel. Je kunt dan de lift optrekken zoals je ook andere dingen optrekt over een stang of haak.
Dat vereist wel dat je alle kracht levert die daarvoor nodig is. Maar elke meter kabel intrekken is ook de lift een meter omhoog.
Losse katrollen kunnen dit wat makkelijker maken. Door een beweegbare katrol (dwz beweegt met de lift mee) in de trekbaan op te nemen, moet je weliswaar 2x zoveel kabel intrekken, maar dan is maar de halve kracht nodig: 2 meter trekken (op halve kracht) doet de lift 1 meter stijgen. Dat heeft alles met behoud van energie te maken: de arbeid die je verricht (=energie die je levert) is kracht x afstand. Om de lift even hoog te krijgen moet je hoe je het ook aanpakt, dezelfde energie leveren. Maar als je kracht beperkt is, dan moet je die energie maar over een langere afstand leveren, d.w.z. langere kabels.
En met meer beweegbare katrollen gaat dat wat makkelijker: je wikkelt de trekkabel een aantal malen over de (twee) katrollen en moet meer kabel optrekken om de lift even hoog te trekken.
Je hebt dan 1 beweegbare katrol nodig: op het dak van de lift gemonteerd. Bijgaande tekening maakt het misschien wat duidelijker al is het tekenen van meerdere lussen wat moeilijk in een plat vlak. Ik heb de lange kabel in stukken verdeeld en genummerd. Een kabel bestaat uit aan elkaar zittende stukken 1 en 2 of 1,2,3 of 1,2,3,4,5.
Hoe meer slagen de kabel maakt, hoe minder hard je hoeft te trekken, maar hoe meer kabel je moet intrekken. Merk op dat het aantal kabels naar de lift toe eerst 1, dan 2, 4, 6, ... wordt. De kracht neemt bij 2, 4, 6 kabels af met 1/2, 1/4, 1/6 maar tegelijk wordt de lengte van de in te trekken kabel langer: 2x, 4x, 6x.
En zo blijft 1/6 x 6 = 1, 1/4 x 4 = 1 en 1/2 x 2 = 1. Steeds moet "1" aan arbeid geleverd worden. Alleen de verdeling tussen kracht en lengte verandert (omgekeerd evenredig).