Energiekosten berekenen en significante cijfers
Sarah stelde deze vraag op 05 maart 2017 om 22:43. Hallo iedereen,
Ik heb binnenkort een toets over elektriciteit, en ik zit nu te oefenen met wat opgaves en ik zou graag wat hulp willen bij deze vraag:
Marjo kijkt gemiddeld van 19:30 tot 23:00 uur TV.
1 kWh= €0,15. Hoeveel kost het per week?
(er staat 105 W op het plaatje bij de vraag)
Het zou heel fijn zijn als iemand mij het antwoord kan uitleggen!
En hoe kan ik uitgebreid uitleggen hoe het komt dat een gloeilamp licht geeft als er stroom doorheen gaat?
Alvast heel erg bedankt!!!
Reacties
Sarah plaatste:
Marjo kijkt gemiddeld van 19:30 tot 23:00 uur TV.
1 kWh= €0,15. Hoeveel kost het per week?
(er staat 105 W op het plaatje bij de vraag)
- Kun jij daar grootheden aan vastknopen (zoals kracht bij "newton", snelheid bij "km/h" enzovoort)?
- Ken je de letters waarmee we die grootheden afkorten?
- Ken je een formule waar die letters in gebruikt worden?
Sarah plaatste:
En hoe kan ik uitgebreid uitleggen hoe het komt dat een gloeilamp licht geeft als er stroom doorheen gaat?
die gaan daardoor harder trillen --> krijgen meer energie
daardoor wordt het gloeidraadje warmer
daardoor gaat het meer elektromagnetische straling uitzenden, eerst infrarood, vervolgens ook rood (roodgloeiend, vanaf ca 700°C), dan geelgloeiend, en ten slotte bijna witgloeiend (ca 2500°C)
groet, Jan
Ik snap het niet, zou u mij in stappen kunnen helpen?
Hoeveel energie in kWh is daarbij gebruikt?
Als de prijs van 1 kWh bekend is, hoeveel betaal je dan?
gegeven-gevraagd (in de afkortingen die je geleerd zou meoten hebben)
tijd t = 23:00-19:30 = 3,5 h
vermogen P = 105 W
energie E = ?? kWh
dan komt de formule: jij zou een formule moeten hebben geleerd met daarin die t, een P en een E.
noteer die eens?
Jan van de Velde plaatste:
gegeven-gevraagd-formule-invullen-uitrekenen-eenheidgegeven-gevraagd (in de afkortingen die je geleerd zou meoten hebben)
tijd t = 32:00-19:30 = 3,5 h
vermogen P = 105 W
energie E = ?? kWh
dan komt de forume: jij zou een formule moeten hebben geleerd met daarin die t, een P en een E.
noteer die eens?
E= 105 watt x 3,5 uur= 367,5
maar 105 W dat inderdaad 3,5 uur aanstaat= omgerekend 0,3675 kWh
E= 0,3675 kWh x 3,5 uur= 1,3
en dan 1,3 x 0,15 cent= €0,20?
Sarah plaatste
E= p x t, dusE= 105 watt x 3,5 uur= 367,5 (eenheid)
maar 105 W dat inderdaad 3,5 uur aanstaat= omgerekend 0,3675 kWh
E= 0,3675 kWh x 3,5 uur= 1,3
en dan 1,3 x 0,15 cent= €0,20?
- eenheden niet vergeten, hier wordt dat dan W x h = Wh (wattuur)
- Je hebt die 3,5 uur al eens verwerkt, gaan we natuurlijk niet net zoals in jouw vierde regel nóg een keer doen
(denk aan afstand is snelheid x tijd = 100 km/h x 3,5 h = 350 km
maar dan niet nóg eens s= 350 x 3,5 = 1225 km.....)
dus, die 0,3675 kWh x 7 voor de hele week, en dan nog eens keer die 15 cent voor de kosten die week. Dat is trouwens erg goedkoop, het sommetje zou best eens 20 jaar oud kunnen zijn.
Maar volg alsjeblieft bij álle natuurkundeberekeningen zoveel mogelijk dat stappenplan dat ik aangaf, dat leidt in heel veel gevallen vanzelf naar een correct resultaat. Daarvoor moet je wel zorgen dat je de "taal" spreekt, dwz energie met hoofdletter E , met de eenheid wattuur afgekort Wh.
Staat dat op een rijtje, dan heb je een gids om naar een bruikbare formule op zoek te gaan.
groet, Jan
groet Maartje
E = P·t
E (in J) = P (in W=J/s) t (in s) geeft J
E (in Wh) = P (in W) × t (in h) geeft Wh (=J/s x 3600 s)
De Wh en kWh (1000 x zoveel) zijn gebruikelijke eenheden bij stroomgebruikmeters. Vandaar dat je deze eenheden ook in sommen tegenkomt. Buiten de stroomwereld is het vooral J als eenheid (en eV voor atomaire/nucleaire situaties)
alleen nog een vraag over hoe je precies moet afronden als het gaat over significanten
wanneer weet je op hoeveel getallen je moet "afronden" ? Is dan bijvoorbeeld 36.000.000= 3.6 • 106
Er zijn boeken vol te schrijven over hoe je het aantal significante cijfers bepaalt. Maar vuistregels:
1) Afronden doe je pas bij het laatste antwoord
2) Exacte getallen doen niet mee met bepaling significante cijfers (bijv. 2 flessen heeft "2". Niet iets meer, niet iets minder. Precies 2. Eigenlijk 2,0000000000000000000000000000000...0000 - oneindig veel nullen). Daarom bepalen die getallen niet het aantal cijfers
3) Bij vermenigvuldigingen en delen: eindantwoord in het minste aantal cijfers. Dus 4,000 x 2,0 = 8,0
4) Bij optellen en aftrekken" het minste aantal decimalen in het antwoord: 99,99 + 0,2 = 100,2 (afgerond uit 100,19 )
5) voorloopnullen tellen niet mee. 0,0000001 en 0,1 hebben beide 1 significant cijfer. 0,10 en 0,1 zijn wel verschillend: 0,10 heeft 2 significante cijfers, 0,1 maar 1.
En dan maar rekenen. Gewoon eerst met alle getallen en aantallen cijfers die ze hebben. Dan bij het eindantwoord significante cijfers bepalen en afronden. Dat bepalen gaat door alle berekeningen nog eens na te lopen en te kijken hoeveel cijfers dan significant overblijven. Dat neem je mee naar elke volgende berekening tot je het eindantwoord vindt.
Bijv.
P = 2,000 x 3,0 = 6,000
E = P x 6,5 = 39,000
G = E + 4,7 = 43,700
Eindantwoord G = (2,000 x 3,0) x 6,5 + 4,7 = 43,700
P: 2 significante cijfers
E: zowel P als 6,5 zijn 2 significante cijfers, E zelf dus ook. Dat betekent 39 zonder decimalen
G: E heeft geen decimalen, 4,7 heeft er 1, G dus ook geen: 43
Afronden: 43,7 wordt 44 (als het antwoord 43,200 was geweest geeft afronding van 43,2 dan 43)
Eindantwoord: G = 44
In jouw voorbeeld: 36.000.000= 3,6 • 106 (wel onderscheid maken tussen de duizendtallen-punt en decimale komma!) mag je dat dus niet zomaar schrijven.
- 36.000.000 suggereert een nauwkeurigheid van ±0,5 (dus alles is goed tussen 35.999.999,5 en 36.000.000,5).
- 3,6•106 suggereert alles tussen 3,6 ±0,05 miljoen, ofwel 3.550.000 en 3.650.000 en dat is nogal een groot verschil.
- 3,600 000 • 106 mag dan wel weer, want nu zeg je, net als bij het oorspronkelijke groot uitgeschreven getal, dat de onnauwkeurigheid 0,000 000 5 • 106 is, ofwel ± 0,5