dwars de rivier overzwemmen

Shanti stelde deze vraag op 21 februari 2014 om 22:04.

Hallo,

Ik heb een vraag waar ik zelf niet helemaal uitkom en ik hoop dat iemand mij hierbij kan helpen.

Een zwemmer ligt loodrecht op de stroomrichting van het water van een rivier en bezit ten opzichte van het water een snelheid van 3,00 km/h. De stroomsnelheid is 6,00 km/h

Bepaal de snelheid van de zwemmer ten opzichte van de oever.

Alvast bedankt!

Reacties

Theo op 21 februari 2014 om 22:22

Dit is een vraag over relatieve snelheden en gekozen gezichtspunt.

Teken de situatie eens.

Hoe snel stroomt het water door de rivier? 3 km/h (=... m/s)
Loodrecht hierop tracht een zwemmer over te steken met 6 km/h (=.. m/s)

Voor iemand aan de kant zie je dan een snelheid die samengesteld wordt uit de beide stroom/zwemsnelheden. Dat doe je vectorieel (via parallellogrammethode) met nu als voordeel dat beide snelheden loodrecht op elkaar staan en Pythagoras weer  wakker geschud kan worden.

Dus wat is de vectoriele samengestelde snelheid? En de Pytagorese grootte? Als alles in km/h is gegeven, kun je dit ook als km/h uitdrukken en is omzetting naar m/s niet per se nodig

Shanti op 24 februari 2014 om 15:04

Heel erg bedankt voor de reactie!

Klopt het nu als ik een parallellogram maak met als lengte 3 cm (3 km/h) en 6 cm breed (6km/h)?

Dan zou de berekening moeten zijn:
3² + 6² = 45
√45 = 6,7 cm = 6,7 km/h.

 

 

Theo op 24 februari 2014 om 15:26

Is goed. Iemand aan de kant ziet de zwemmer oversteken maar tegelijk door de stroom worden meegenomen (afgedreven). Netto resultaat is een schuine beweging.

De zwemmer kan alleen maar recht oversteken als hij de stroming van het water compenseert. Maw met 6 km/h tegen de stroom ingaat en tegelijk 3 km/h recht oversteekt. Hij zwemt dan tegen de stroom in en die stroom zorgt ervoor dat hij recht oversteekt. Maar met een zwemsnelheid van 3 km/h gaat dát nooit lukken.

 

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Noortje heeft achtentwintig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Noortje nu over?

Antwoord: (vul een getal in)