Oneindige weerstand.

Michelle stelde deze vraag op 15 juni 2007 om 20:27.

Hee Ik zit in HAVO 4 en we hebben het nu met natuurkunde over Stroom, Spanning en Weerstand ( Hoofdstuk 6 van Scoop NA1)

 Mijn leraar begon ineens allemaal over een oneindige weerstand maar ik begreep niks van zijn uitleg. Misschien kan iemand me helpen...?

 Groetjesss...

Reacties

Jaap op 15 juni 2007 om 21:38

Dag Michelle,
Je hebt de grootste kans op een duidelijk antwoord als je een duidelijke vraag stelt. Wat zei je leraar precies over oneindige weerstand? En wat begreep je er niet van?
Groeten, Jaap Koole

Bob op 20 juni 2007 om 08:42

Heel simpel, ik denk dat je leraar het had over dat als een weerstand oneindig groot is (denk maar aan een muur die oneindig breedt is en te hoog is voor je om overheen te klimmen) dan kan de stroom niet door die weerstand, de weerstand is te groot...

 Let wel op dat de weerstand heel heet zal worden! Probeer niet teveel stroom op een hoge weerstand te zetten, die zal doorbranden...
 

Jan op 20 juni 2007 om 19:15

Dag Bob,

Leuk dat je hier reageert. Toch moet je nog even terug je denkpet opzetten: een rubberisolatie tussen twee stroomdraden heeft een (bijna) oneindige weerstand. Toch wordt die niet heet. Ergens klopt er dus iets niet in je uitleg

 Let wel op dat de weerstand heel heet zal worden! Probeer niet teveel stroom op een hoge weerstand te zetten, die zal doorbranden...
 

Ik zou zeggen: zet niet teveel spanning op een KLEINE weerstand, want dat wordt de stroomsterkte heel groot, en het opgenomen vermogen van een weerstand bereken je nou eenmaal met P= I²R.

Volgens U=IR weet je dat bij een gegeven spanning I en R omgekeerd evenredig aan elkaar zijn. Een kleine weerstand vermenigvuldigd met een navenant grote stroomsterkte  IN HET KWADRAAT zal dus altijd een groter vermogen opleveren dan een grote weerstand vermenigvldigd met een navenant kleine stroomsterkte IN HET KWADRAAT.

Groet, Jan

Plaats een reactie

+ Bijlage

Bevestig dat je geen robot bent door de volgende vraag te beantwoorden.

Noortje heeft dertig appels. Ze eet er eentje op. Hoeveel appels heeft Noortje nu over?

Antwoord: (vul een getal in)