Je hebt dus uitwijking = amplitude*sin(fase). Ik neem aan dat je bedoeld dat je de uitwijking en de amplitude weet, en dat je dan de fase wilt bepalen?
Het simpelste is: bereken de sinus met: sin(fase) = uitwijking/amplitude en gebruik dan je inverse-sinus-knop om de fase uit te rekenen.
Maar, dan ben je er nog niet helemaal. Je krijg een getal tussen -90 en +90 graden. Maar dat klopt alleen als de uitwijking aan het toenemen is. Als de uitwijking aan het dalen is moet je er nog eens 180 graden bij optellen. Als dit niet duidelijk is, teken dan eens een grafiek van sin(x)
En tenslotte. De fase kan ook 360, 720, etc graden meer zijn. Dan krijg je precies dezelfde uitwijking. Dus als je alleen de uitwijking weet is elk van die antwoorden goed.
In een fasordiagram tekent je docent een pijl met als lengte de amplitude en met een bepaalde hoek gerekend vanaf de positieve x-as. Die hoek is de fase. Dan is de hoogte van de pijlpunt de uitwijking. Dat kun je zien door je voor te stellen dat de fase steeds toeneemt en dus dat de pijl rondjes draait. De hoogte van de pijlpunt maakt dan inderdaad een periodieke beweging. De fase kun je hieruit aflezen door de pijl met de juiste lengte en hoogte te tekenen. Je kunt het ook berekenen zoals hierboven. Het voordeel is dat je meteen de juiste hoek hebt en er niet nog eens eventueel 180 graden bij op hoeft te tellen.