Hallo, ik weet niet zeker of ik de volgende vraag goed heb en aangezien ik ze moet inleveren, stel ik hier de vraag.
De lengte van de oogas van een normaalziende is 1,7 cm. Voor zijn nabijheidspunt geldt: n = 25 cm.
a) Bereken de maximale sterkte van zijn ooglens. Ik dacht zelf n = v = 25cm en b = 1,7 cm dus S = 1/0,25 + 1/0,017 = 62,8 dpt.
b) Deze normaalziende zet een bril op met een sterkte van -1dpt. Toon met een berekening aan dat hij een voorwerp op 40cm scherp ziet. Ik dacht het volgende: Zijn sterkte neemt af met 1dpt dus wordt 61,8 dpt. 61,8 = 1/0,017 -1/v. 1/v = 61,8 - 1/0,017 = 1/3m. 0,4 > 1/3 dus hij ziet het voorwerp scherp.
c) Bereken waar met deze bril zijn nieuwe nabijheidspunt ligt. Dat heb ik in de vorige vraag al berekend (1/3m) maar klopt dit wel dan? Of had ik vraag b en c anders aan moeten pakken?
Mvg,
Eduard.