ik was net een natuurkunde som aan het maken, waar ik uiteindelijk op dit uitkwam
1/b = 1/5,6 - 1/4,2
b= -16,8
ik moet uitrekenen wat de grootte van het beeld en de beeldafstand wordt. daarom deed ik:
N= b/v = -16,8/4,2 =-4.
toen keek ik in mijn antwoordenboek en daar werden absoluutstrepen gebruikt, zodat het antwoord 4 werd.
mijn vraag is nu: Hoe weet ik wanneer ik absoluutstrepen moet gebruiken en wanneer niet ?
Ik hoop snel antwoord te krijgen, mijn proefwerk is morgen..
Groetjes, Esmeralda.