Dag Jo,
Als er geen wrijving optreedt, beweegt het voorwerp eenparig versneld.
Als het voorwerp aanvankelijk in rust is, geldt s=½×g×t² met s is de afgelegde weg (3000 meter), g is de valversnelling (in Nederland ongeveer 9,8 m/s²) en t is de tijdsduur van de val. Invullen geeft 3000=½×9,8×t², zodat t=25 s.
De snelheid waarmee het voorwerp de grond raakt, volgt uit v=g×t=9,8×25=2,4×10² m/s.
Deze berekening is niet geheel juist, onder andere omdat de valversnelling op grotere hoogte iets kleiner is dan aan de grond. Als we hiermee rekening willen houden, kunnen we de wet van behoud van energie gebruiken, daarin de gravitatie-energie vóór en na de val opnemen.
Groeten, Jaap Koole