Dag Niek,
De dynamische viscositeit η (èta) zegt hoe stroperig een medium (vloeistof of gas) is. Hoe groter de waarde van η, hoe stroperiger het medium en hoe groter de wrijvingskrachten in het bewegende medium.
Om te komen tot een definitie van de viscositeit, stellen we ons een bak voor met een vlakke, horizontale bodem. De bak is gevuld met een vloeistof. De diepte van de vloeistof is d. Op de vloeistof drijft een plaat. Je trekt de plaat vooruit met een horizontaal gerichte kracht F. Door de wrijving trekt de plaat een laagje vloeistof mee. Die vloeistof trekt op zijn beurt weer een dieper gelegen laag vloeistof mee. Enzovoort tot aan de bodem van de bak. Als de plaat niet te snel gaat, beweegt de vloeistof in laagjes (=laminair) en niet met wervelingen (=turbulent). Je trekt met een kracht F, juist zo hard dat de plaat met een constante snelheid v over de vloeistof beweegt. De wrijvingskracht Fw op de plaat is dan gelijk aan jouw trekkracht F.
Uit metingen blijkt, dat de wrijvingskracht Fw op de plaat dan voldoet aan de formule Fw=η×A×v/d.
Wat wil dat zeggen over de dynamische viscositeit η? Stel dat de onderkant van de plaat een oppervlak A=1 m² heeft, dat de plaat met v=1 m/s door de vloeistof gaat en dat de vloeistofdiepte d=1 m is. Dan wordt de formule Fw=η×1×1/1 → η=Fw. Met andere woorden, de viscositeit is gelijk aan de wrijvingskracht op een plaat met een oppervlak van 1 m² die met een snelheid van 1 m/s wordt voortgetrokken over een vloeistof met een diepte van 1 m, mits de stroming in de vloeistof laminair is.
Groeten, Jaap Koole