Dag Eric,
In een vloeistof zitten moleculen die min of meer onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen. De moleculen oefenen wel een aantrekkingskracht op elkaar uit zodat ze enigszins bij elkaar blijven maar hebben wel enige bewegingsvrijheid. Dit in tegenstelling tot een vaste stof waar (bijna) alles precies op z'n plek blijft. Die bewegingsvrijheid maakt dat een vloeistof geen eigen vorm heeft maar de moleculen komen niet los van elkaar zoals in een gas.
Terug naar de vloeistof, denk maar aan een glas met water er in. Boven de vloeistof is ook altijd een gas (normaal gesproken lucht) die de moleculen als het ware terugduwt. Af en toe is er een molecuul dat wel aan de vloeistof kan ontsnappen: de stof verdampt. Wanneer de temperatuur verhoogd wordt, neemt de gemiddelde snelheid van de moleculen toe en komen er meer moleculen die aan de vloeistof ontsnappen: er verdampen meer moleculen. Een vloeistof bereikt het kookpunt bij een temperatuur waar de snelheid van de moleculen groot genoeg is om aan de vloeistof te ontsnappen, deze temperatuur is afhankelijk van de druk in de vloeistof, en daarmee van de druk van het gas boven de vloeistof PLUS de druk van de vloeistofkolom boven de plek waar snelle moleculen samen een dampbel zouden willen vormen. Wanneer de druk boven de vloeistof verhoogd wordt, wordt het moeilijker om onder water zo'n dampbel te vormen. Er is een hogere temperatuur nodig om te gaan koken (hiervan wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt in een hoge druk of snelkookpan).
Lees er meer over (en bekijk filmpjes van dit verschijnsel) in de onderstaande twee bijlessen:
Koken met ijs Droogkokende Erlenmeyer