Dag Lala,
Laten we aannemen dat de jongen op beide voeten moet blijven staan en dat de vorm van zijn imposante lichaam niet verandert als je tegen zijn linkerschouder duwt.
Hij kan op beide voeten blijven staan als het moment van de horizontale spierkracht Fsp in evenwicht is met het moment van de zwaartekracht Fz op zijn lichaam, waarbij zijn rechtervoet het draaipunt S is.
Fz grijpt aan in zijn zwaartepunt. Fz=m*g=110*9,8. De arm dz van Fz (=de horizontale afstand tussen S en de werklijn waarlangs Fz werkt), is dz=0,25 m (de halve afstand tussen zijn voeten). Het moment van Fz is Mz=Fz*dz=110*9,8*0,25.
De arm dsp van je spierkracht Fsp is dsp=1,60 m (verticaal gemeten van S tot de horizontale lijn waarlangs Fsp werkt).
Het moment Msp van je spierkracht is Msp=Fsp*dsp=Fsp*1,60
Evenwicht wil zeggen Msp=Mz. Hiermee kun je de maximale waarde van Fsp berekenen.
De hoogte van het zwaartepunt Z is alleen van belang als de linkervoet van de jongen van de grond loskomt. Uit de vraagstelling maak ik op dat dit niet het geval is.
Groeten,
Omikron