Beste Spinbeer,
Aangezien je het over een PO hebt, ga ik er maar even van uit dat je op de middelbare school zit. Ik vrees dat deze afleiding dan iets te hoog gegrepen is.
Voor een heel-kort-door-de-bocht uitleg:
Electronen zijn fermionen en er kunnen dus geen twee electronen in dezelfde toestand zitten. Twee elektronen met dezelfde energie hebben dus een tegengestelde spin.
Het aantal deeltjes voor een statistisch systeem wordt gegeven door:
N = integraal D(E) * <n(E)> * dE, met N het aantal deeltjes, E de energie, D(E) de dichtheid van het aantal toestanden met die energie en <n(E)> de verdelingsfunctie voor een bepaalde energie.
In het geval van fermionen is <n(E)> gelijk aan (exp(ßE-ßµ)+1)^-1
Verder tel je voor N+ (N-) alleen de elektronen met positive (negatieve) spin, dus dat zijn maar de helft van de het totaal aantal elektronen in die toestand. De toestandsdichtheid wordt dus half zo groot als normaal, dus: 1/2 D(E), waarbij de energie genomen moet worden voor het magnetisch veld, dus met correctie µB (wat de energie is die het opleverd (kost) in (tegen) de richting van het magneetveld in te gaan).
Ik kan me voorstellen dat je het niet helemaal volgt, maar beter kan ik vrees ik niet doen, tenzij je al minstens twee jaar natuurkunde studeert.
Groetjes,
Melvin