Beste Wendy,

Je moet de formule Q=C*m*ΔT gebruiken. Met Q de hoeveelheid (toegevoegde) warmte, C de soortelijke warmte, m de massa en ΔT het temperatuursverschil. Hiermee kan je berekenen dat de hoeveelheid warmte die het water opneemt, gelijk is aan: Q_water = 4,18*0,2*5 = 4,18 J. Het koper van de calorimeter krijgt: Q_koper = 0,092*0,1*5 = 0,046 J. Samen neemt de calorimeter dus 4,18+0,046 = 4,23 J aan warmte op.

Deze warmte wordt natuurlijk afgestaan door de legering. Zijn soortelijke warmte kan weer berekend worden door Q_legering = C_legering*0,05*-77 = -Q_calorimeter = -4,23 J. Nu kan je gemakkelijk de soortelijke warmte van de legering bepalen.

Vriendelijke groet,

Melvin

Hoi,
In elk geval bedankt voor uw hulp.

Ik kon uw uitleg volledig volgen tot hier:
Q_legering=-Q_calorimeter. OK, maar hoe komt u aan -4,23 J? Ik deed:
4,186=C_legering*0,05*77  maar herbij bekwam ik iets anders dan 4,23 J? Wat deed ik fout?
Hopelijk wil u me nog eens helpen...

vriendelijke goetjes

Hoi Wendy,

Allereerst moet ik bekennen dat ik een foutje heb gemaakt. Ik moest namelijk C(cu)=385 gebruiken, aangezien ik in Joule en kg werk en niet in calorieën en g. Hierdoor wordt Q_koper = 385*0,1*5 =  0,19 kJ. Q_calorimeter wordt dus 4,18+0,19=4,37 kJ

De -4,37 kJ is nu de energie die de legering opneemt (dus hij verliest 4,37 kJ!!). De formule is dus:

-4370 = C_legering*0,05*-77, dus C_legering = -4370/(0,05*-77) = 1140 J/kg°C = 1,14 J/g°C

Is het nu duidelijk? Groetjes,

Melvin