Opgaven
In rusttoestand wordt er een ECG gemaakt van een proefpersoon. Dit ECG is weergegeven in onderstaande figuur.
a) Benoem zo goed mogelijk de punten P, Q, R, S en T in de figuur.
b) Bepaal de de hartslagfrequentie van de proefpersoon, geef je antwoord in slagen per minuut (bpm).
De meting in rusttoestand wordt herhaald met andere meetinstelling zodat voor een langere periode gekeken kan worden. Na de meting in rusttoestand loopt de proefpersoon een paar keer stevig de trappen op en neer en wordt een tweede meting gedaan. Vervolgens, na een paar minuutjes rust., wordt de derde en laatste meting gedaan. De drie metingen staan in onderstaande figuur weergegeven.
Door een toevalligheid is voor elke meetserie een duidelijke piek te zien op het tijdstip t = 2,0 s. De meetseries zijn willekeurig genummerd, het is dus niet per se zo dat meetserie 1 ook de eerste meting betreft. Op basis van de beschrijving is het echter goed mogelijk om na te gaan welke meetserie bij welke meting hoort.
c) Beredeneer welke meetserie bij welke meting hoort.
Uitwerkingen
Open het antwoord op de vraag van jouw keuze.
Uitwerking vraag (a)
In bovenstaande figuur zijn de verschillende fases ingetekend. De Q, R en S zijn onmiskenbaar; over de exacte posities van de T en P zou je kunnen discussieren.
Uitwerking vraag (b)
In het programma Coach worden de meetwaarden afgelezen, voor twee volledige hartslagen is 1,74 s nodig (2,21 - 0,47).
Dat betekent 0,87 s per hartslag, of een frequentie van 1,15 Hz.
Voor het bepalen van de hartslag is het gebruikelijk om het aantal slagen per minuut te geven, dat wordt dus 60 * 1,15 = 69 bpm.
Dit kun je bijvoorbeeld nog even zo controleren: 69 bpm * 1,74 / 60 = 2
Uitwerking vraag (c)