Opgave
In een aantal opzichten kun je een digitale camera vergelijken met een oog.
Zoals een oog ‘kegeltjes’ en ‘staafjes’ heeft als sensoren, heeft een digitale camera pixels. Bij een bepaald type camera wordt het beeld opgebouwd uit 832 x 624 pixels.
Een oog heeft een netvlies, waarvan de rol bij zo’n camera wordt vervuld door een chip. De 832 pixels op de chip van deze digitale camera beslaan 5,8 mm. De lens van de camera heeft een brandpuntsafstand van 7,0 mm; die van het oog is variabel.
Een oog heeft een scheidend vermogen van 0,5'.
Je weet natuurlijk dat 1 boogminuut = 1' = 1/60 graad.
a) Vergelijk het scheidend vermogen van deze camera met het scheidend vermogen van het oog.
Met behulp van deze camera maak ik een scherpe foto van een 4,2 m hoge lantaarnpaal, waar ik 10 m vandaan sta.
b) Bereken de grootte van het beeld van de lantaarnpaal op de chip.
Uitwerking vraag (a)
Het gaat om hoeken. Teken dan die hoeken.
Er zitten 832 pixels op 5,8 mm.
De afstand tussen twee pixels is dus 6,97 μm.
• De hoek = 6,97 * 10-6 / 7,00 mm = 1,00 * 10-3 rad = 0,057 ° = 3,4'
Dat is 7 keer zo groot. Het scheidend vermogen van het oog is dus 7 keer zo klein.
Uitwerking vraag (b)
De toren heeft v = oneindig en dus is b = 7,0 mm.
• N = b/v = BB’ / LL’
• 0,0070 / 10 = BB’ / 4,2
• BB’ = 2,9 mm