Opgave
Op een statief staat een lens met een brandpuntsafstand van 20 cm. Een kaars staat 1,00 m achter de lens.
a) Bereken de vergroting van het door de lens gevormde beeld.
In een verder grote lege ruimte bevindt zich op één lijn: kaars - lens - mijn oog.
Ik kijk door de lens naar de kaars. De lens en de kaars staan nog op dezelfde plaats. Mijn nabijheidspuntafstand is 30 cm en mijn vertepunt ligt op 1,00 m.
b) Bereken waar ik moet gaan staan om dat beeld scherp te kunnen zien.
Geef dat ook in een schets weer.
Uitwerking vraag (a)
N = 0,25
Uitwerking vraag (b)
Het beeld wordt gevormd 25 cm van de lens vandaan. Ik moet daar weer 30 cm vandaan gaan staan om het beeld scherp te kunnen waarnemen, zodat ik tenminste 55 cm van de lens moet staan. Maar niet meer dan 1,25 m vanwege het vertepunt.