Het is mogelijk de beweging van dieren te volgen met een gps-tracker. Die zendt een signaal uit, dat kan worden opgevangen. Zo’n tracker wordt doorgaans aan het lichaam bevestigd met uithardende lijm, zuignappen of haakjes. Bij kwallen en inktvissen is dat echter moeilijk, omdat hun huid er te zacht en kwetsbaar voor is.
Volgens een artikel in de NRC van 30 april 2024 hebben Amerikaanse onderzoekers nu een methode ontwikkeld die geen schade aan de huid aanricht. Zij gebruiken een speciale lijm die pas gaat plakken als hij in contact komt met water. Na ongeveer 20 seconden is de kleefkracht voldoende om de tracker op de huid vast te zetten. Na enkele dagen laat de lijm vanzelf weer los. De sensor gaat dan drijven, kan worden teruggevonden en uitgelezen.
De tracker is met succes uitgetest op een Noordse pijlinktvis, in de buurt van de Azoren (zie tekening in figuur 1).
De onderzoekers geven een grafiek van de diepte als functie van de tijd. Zie figuur 2.
a) Bepaal hiermee de gemiddelde snelheid bij dalen van 0 tot 280 m.
v = Δs/Δt = 280/(7x60) = 0,67 m/s = 67 cm/s. Dat is bijna het dubbele van de eerder gegeven waarde. Misschien betreft dat een andere meting.
Pijlinktvissen hebben twee manier van voortbewegen. Ze kunnen langzaam bewegen, zowel naar voren als naar achteren, door met de zijvinnen aan het eind van hun lichaam te wapperen.
Om zich met grote snelheid te verplaatsen maken ze gebruik van ‘straalaandrijving’. In hun lichaam bevindt zich een holte, die ze via een trechter kunnen vullen met water (figuur 3). Als een inktvis de spieren eromheen aantrekt wordt dit water uitgestoten in de richting van de armen.
b) In welke richting ondervindt hij daardoor een kracht?
De pijlinktvis ondervindt een kracht in tegengestelde richting, dus naar achteren.
Op internet is te vinden dat de massa van de planeet gelijk is aan 0,14 keer de massa van Jupiter.
c) Op grond van welke wet van Newton is dat?
Derde wet van Newton: actie = - reactie. De pijlinktvis oefent op het water in de holte een kracht uit waardoor dat naar buiten uitgestoten wordt. Dan oefent dat water tijdens het uitstoten een even grote kracht uit op de pijlinktvis, in tegengestelde richting.
Uit de grafiek blijkt dat er niet voortdurend straalaandrijving is.
d) Op welke twee trajecten tijdens de afdaling is er zeker wél sprake van straalaandrijving. Hoe zie je dat?
Dat is het geval tijdens de trajecten waar de snelheid het grootst is, dus als de grafiek het steilst verloopt (figuur 4):
- tussen (ongeveer) t = 0,5 en t = 2,8 min
- tussen (ongeveer) t = 4,0 en t = 4,2 min
e) Bereken de snelheid tijdens beide trajecten.
v = Δs/Δt
Tussen t = 0,5 en t = 2,8 min: v = (200 – 10)/(2,8 – 0,5)*60 = 1,4 m/s.
Tussen t = 4,0 en t = 4,2 min: v = (240 – 220)/(4,2 – 4,0)*60 = 1,7 m/s.
Ondanks de straalaandrijving is de beweging niet versneld.
f) Hoe zie je dat?
Het plaats,tijd-diagram is op deze trajecten lineair (de snelheid is constant).
g) Hoe komt het dat de beweging niet versneld is?
Als snelheid groter wordt neemt ook de wrijvingskracht toe die de pijlinktvis van het water ondervindt. Al zeer snel ontstaat er een nieuw evenwicht tussen de aandrijfkracht en de wrijvingskracht, waardoor de snelheid meteen weer constant wordt (maar wel groter).