Paul praat met een geluidsvermogen van 10 · 10−6 W. Het oor van Annemieke bevindt zich 50 cm van de mond van Paul. De dwarsdoorsnede van de gehoorgang van haar oor heeft een
oppervlakte van 1,0 cm2.
Vraag a. Bereken de geluidsintensiteit op 50 cm van de mond.
$I = \frac{P_\text{bron}}{4\pi R^2} = \frac{10 \cdot 10^{-6}}{4\pi \cdot 0,\!50^2} = 3,\!2 \cdot 10^{-6} \text{ W/m}^2$
Vraag b. Bereken hoeveel geluidsenergie de gehoorgang van Annemieke per seconde passeert.
Per vierkante meter passeert er dus 3,2 · 10−6 joule iedere seconde.
De oppervlakte van de dwarsdoorsnede van Annemiekes gehoorgang is niet 1,0 m2, maar
slechts 1,0 cm2, ofwel één tienduizendste deel van een vierkante meter.
Dus:
$\frac{1}{10000} \cdot 3,\!2 \cdot 10^{-6} \text{ J} = 3,\!2 \cdot 10^{-10} \text{ J}$
Conclusie: per seconde passeert 3,2 · 10−10 J haar gehoorgang.