In een lange, rechte stroomdraad loopt een stroom I. Vlakbij de stroomdraad bevindt zich een draadraam. Zie figuur 5.11. De stroomsterkte in de draad verandert zoals in het diagram is aangegeven.
a) Orden de geïnduceerde stroom in het draadraam voor de intervallen A, B t/m F van groot naar klein. Geef ook aan in welke situaties de stroom evengroot is. Leg telkens duidelijk uit hoe je tot je antwoord komt.
Antwoord vraag (a)
- In interval A verandert de stroomsterkte in de rechte draad niet. Het magnetisch veld verandert daardoor ook niet, en dus zal er geen stroom lopen (I=0 A).
- In interval B wordt de stroom in de rechte draad steeds groter; het magnetische veld wordt ook sterker, en dus zal er een inductiestroom lopen in het draadraam.
- In interval C is deze stroom groter, omdat het magneetveld sneller verandert.
- In interval D is, net als in interval A, de stroom weer 0 A in het draadraam.
- In interval E loopt er weer een inductiestroom. Deze is groter dan bij interval B, maar kleiner dan bij interval C (kijk naar de helling in de gegeven grafiek!).
Dus: C,E,B,A,D. En in intervallen A en D is de stroom die geïnduceerd wordt even groot (namelijk 0 A).
Deze opgave komt uit de vwo-module 'Elektrische en magnetische velden' van het project NiNa, die de auteurs voor de pilot van het NiNa-examenprogramma hebben ontwikkeld. Via het menu hieronder kom je in de e-versie van die module op natuurkunde.nl.
Vorige opgave | Terug naar: 5.2 De wet van Faraday | Overzicht opgaven Inductie | Volgende opgave |