Opgave
Ter gelegenheid van een proefwerk heeft iemand de afstand van zijn nabijheidspunt zonder bril bepaald en die komt op 23 cm. Als bijziende moet hij een bril van -1,75 dpt dragen. Die heeft hij echter niet op als hij 's morgens vroeg in de spiegel kijkt.
Leid af op welke afstand hij van de spiegel moet staan, wil hij zichzelf scherp kunnen zien.
Uitwerking
Uit de gegevens volgt dat het nabijheidspunt op 23 cm en het vertepunt op f=1/S = 1/-1,75= -0,57 m = -0,57 cm ligt.
Dat betekent dat het voorwerp zich tussen de 23 cm en 57 cm moet bevinden om scherp gezien te worden.
Het voorwerp ligt even ver achter de spiegel als het voorwerp ervoor.
Dus de ogen moeten zich minimaal 23:2 = 11,5 cm van de spiegel vandaan bevinden en maximaal 57:2 = 28,5 cm.