Tijdens een lerarendemonstratie maakte Joke een foto van minister Plasterk. Zie figuur 1.
Je ziet op de foto het gezicht van minister Plasterk twee keer: één keer rechtstreeks en één keer via het brillenglas van de man ervoor.
Joke vraagt zich af of het brillenglas een positieve lens kan zijn. Om dat na te gaan maakt zij enkele schematische tekeningen over de beeldvorming bij een positieve lens. Zie figuur 2 en 3.
Opgaven
a) Voer de volgende opdrachten uit:
- Construeer in figuur 2 het beeld van het gegeven voorwerp. (In deze situatie geldt: v is groter dan f)
- Construeer in figuur 3 het beeld van het gegeven voorwerp. (In deze situatie geldt: v is kleiner dan f)
- Leg voor beide constructies apart uit dat het brillenglas niet positief kan zijn.
Het brillenglas is dus een negatieve lens.
b) Geef aan of de brildrager oudziend, verziend of bijziend is.
Joke meet in de foto de grootte van het beeld van het hoofd dat ze in het brillenglas ziet, zonder dat ze last heeft van beeldvervorming. Zij deelt deze waarde door de grootte van het beeld van het hoofd van de minister dat rechtsreeks op de foto staat.
c) Leg uit of zij hiermee op de juiste wijze bepaald heeft hoe groot de vergroting van het brillenglas in deze situatie is.
Uitwerkingen
Open het antwoord op de vraag van jouw keuze.
Uitwerking vraag (a)
In de twee tekeningen zien we dat de positieve lens op twee manieren werkt: óf het beeld wordt verkleind en omgekeerd, óf het beeld wordt vergroot en blijft rechtopstaan. In figuur 1 zien we dat in het brillenglas de minister verkleind is, maar niet is omgekeerd. Dit kan dus geen positieve lens zijn. Het is een negatieve lens.
Uitwerking vraag (b)
Dit is een bril voor een bijziende. De ogen van deze persoon zijn eigenlijk té sterk van zichzelf, waardoor hij dichtbij prima kan zien, maar moeite heeft met veraf kijken. Daarom kan een bril met een negatieve lens zorgen dat hij ook ver weg kan zien. De negatieve lens vermindert als het ware de sterke bolling van de lens van het oog. Dit in tegenstelling tot verzienden en oudzienden, die juist dichtbij niet goed kunnen zien. Hun ooglens is sterk genoeg en heeft daarom een positieve lens nodig als hulpmiddel om dichtbij te kunnen kijken.
Uitwerking vraag (c)
Joke doet het niet helemaal goed. Deze methode werkt namelijk alleen als het object en beeld op een afbeelding naast elkaar staan. Op de foto van Joke staat het object (de minister) verder weg dan het beeld (de bril), waardoor je niet zomaar de vergroting kunt meten. Het hoofd lijkt bijvoorbeeld op de foto veel kleiner dan in het echt, terwijl de bril maar een beetje kleiner is dan in werkelijkheid.