Opgave
In een vat heerst een onderdruk van 250 Pa t.o.v. de buitenlucht, waar de druk 1,013 * 105 Pa is. Deze onderdruk wordt gemeten met een vloeistofmanometer.
De gebruikte vloeistof heeft een dichtheid van 0,80 * 103 kg/m3.
- Bereken het hoogteverschil van de vloeistofniveaus in de manometer en geef aan aan welke kant het vloeistofniveau het hoogst staat, de kant van het vat of de kant van de buitenlucht.
Uitwerking
De vloeistof geeft door het hoogteverschil de onderdruk aan. Omdat de buitenlucht een grotere druk heeft, zal deze de vloeistof richting vat duwen. Bij het vat staat de vloeistof dus hoger.
• Met h wordt in dit geval het hoogteverschil bedoeld.