Opgave
In de figuur is een schakeling getekend waarin vijf gelijke lampjes P, Q, R, S en T zijn aangesloten op een voeding. Hieronder staan drie beweringen over de schakeling. Ga per bewering na of deze juist is en geef tevens de reden van het al dan niet juist zijn aan.
a) BEWERING 1: Als Q en R losgedraaid zijn, brandt P feller dan S. Waar of niet waar?
b) BEWERING 2: Als R en S losgedraaid zijn, brandt P feller dan Q. Waar of niet waar?
c) BEWERING 3: Als alle lampjes branden, verhouden de stroomsterkten in lampje P en S zich als 3 : 2. Waar of niet waar?
Uitwerking vraag (a)
P,Q,R,S en T zijn vijf dezelfde lampjes. Algemeen geldt dat IP + IQ+ IR = Itotaal = IS+ IT. En IP = IQ = IR en IS = IT (eigenschap van parallelschakeling)
. • Als Q en R losgedraaid worden, dan is IP = 2 * IS
• Lampje P zal dus feller branden dan lampje S.
• Bewering is waar.
Uitwerking vraag (b)
• Als R en S losgedraaid worden, dan is IP + IQ= IT
• Maar IP = IQ omdat de lampjes gelijk zijn.
• Lampje P brandt even fel als lampje Q.
• De bewering is niet waar.
Uitwerking vraag (c)
• Alle lampjes branden, dus IP + IQ + IR =Itotaal = IS + IT
• En omdat alle lampjes gelijk zijn geldt ook IP = IQ = IR en IS = IT
• 3 * IP = 2 IS
• stroomsterkte van P : stroomsterkte van S als 2 : 3.
• De bewering is niet waar, het is precies andersom.