Er ontstaat een staande golf. Bij een gesloten uiteinde ontstaat een knoop en bij een open uiteinde ontstaat een buik. De buik ligt meestal een klein stukje buiten de opening. De lengte van het blaasinstrument bepaalt de grondtoon en de boventonen die mogelijk zijn. Een langer blaasinstrument heeft een grondtoon met een grotere golflengte en kleinere frequentie (lagere toon).
Bij twee open uiteinden of twee gesloten uiteinden in een blaasinstrument zijn de frequenties van de boventonen fn een veelvoud van de frequentie van de grondtoon f0.
Dus fn = (k+1) * f0.
Bij één open uiteinde en één gesloten uiteinde in een blaasinstrument zijn de frequenties van de boventonen een oneven veelvoud (3x, 5x, 7x, enz.) van de frequentie van de grondtoon.
Dus fn = (2k+1) * f0.
Het getal k geeft hierin aan welke boventoon we hebben: k=0 grondtoon, k=1 eerste boventoon, k=2 tweede boventoon, enz.
Blaasinstrumenten kun je indelen naar materiaal: hout of koper. Je kunt ze ook indelen naar de manier waarop de frequentie gevarieerd wordt. Dat kan door gaten in het instrument open of dicht te houden, door een kleppenmechaniek of door de lengte te veranderen met een schuifsysteem.
Het geluid kan op verschillende manieren ontstaan. Bij de fluit bijvoorbeeld gaat de lucht trillen door het tegen een scherpe rand te richten. Bij een klarinet en een hobo zorgt een enkel of een dubbel riet voor het trillen van de lucht.
Bij de eerste ‘natuurlijke’ koperen blaasinstrumenten kon men met de lippen en met de luchtdruk slechts één bepaalde serie tonen spelen. Om elke toon te kunnen spelen heeft men verschillende oplossingen bedacht: beugels van verschillende lengte (hoorn), gaten in de instrumenten (klephoorn), schuifsysteem (trombone), buizen van verschillende lengte in één instrument (althoorn).
De komst van ventielen (begin 19e eeuw) heeft grote gevolgen gehad voor de koperen blaasinstrumenten. Tegenwoordig heeft een koperen blaasinstrument drie of vier ventielen. Door het indrukken van een ventiel wordt een buis ingeschakeld en vervolgens wordt de toon lager. Het ventielsysteem is eigenlijk een logisch vervolg op de zeven buizen van de althoorn. Elk ventiel schakelt een extra stukje buis in.
Ook een orgel en een accordeon zijn blaasinstrumenten. Het zijn blaasinstrumenten met een klavier (toetsen zoals op een piano). In deze instrumenten zit een riet. Bij zo'n riet moet je niet denken aan de rieten van de klarinet of hobo, maar aan een soort tong van metaal of hout, die aan één kant vastzit aan het instrument. De tong kan gebogen zijn. Door het blazen (mondorgel), zuigen (harmonica), of het bedienen van een blaasbalg (accordeon) gaat het riet en de lucht eromheen trillen en ontstaat er geluid.
Terug naar de hoofdpagina van Muziekinstrumenten