Wind is niets anders dan het verplaatsen van grote hoeveelheden lucht in de atmosfeer. Dat lucht zich wil verplaatsen komt doordat het ongelijkmatig verdeeld is in de atmosfeer. Op sommige plekken is veel lucht aanwezig (hogedrukgebied) en andere plekken juist weinig lucht (lagedrukgebied). Die drukverschillen ontstaan vaak door temperatuurverschillen waardoor op de ene plek lucht uitzet en de andere juist krimpt. Als zo’n drukverschil eenmaal is ontstaan gaat lucht zich verplaatsen van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. We spreken dan van wind. De snelheid waarmee dat gebeurt bepaalt of we spreken van bijvoorbeeld matige wind (windkracht 3-4, 12 à 28 kilometer per uur) of een storm (windkracht 9, 75 à 88 kilometer per uur). Meer informatie over windkracht vind je hier.
Eenmaal aangekomen bij het lagedrukgebied kan de lucht nog maar één kant op en dat is omhoog. Daar is het meestal kouder en zie je vaak wolken ontstaan door condensatie van aanwezige waterdamp. Bij hogedrukgebieden gebeurt het omgekeerde. Dalende lucht wordt warmer en wolken lossen op. Meer hierover lees je in Hogedrukgebied = goed weer?
Drukgebieden worden aangegeven met isobaren. Dit zijn lijnen van gelijke druk (uitgedrukt in mbar). Als je op zo’n isobarenkaart kijkt hoe de wind waait ontdek je iets vreemds. De lucht verplaatst zich niet via de kortste weg van hoge druk naar lage druk, maar schuin.
In de weerkunde staat dit bekend als de wet van Buys Ballot, een Nederlandse meteoroloog die leefde van 1817 tot 1890. Hij ontdekte dat de wind op het noordelijk halfrond afboog naar rechts (zoals in de figuur hierboven) en op het zuidelijk halfrond naar links. Het gevolg is dat wolken boven een lagedrukgebied vaak een karakteristiek spiraalvormig patroon vertonen zoals op de volgende foto’s is te zien: een lagedrukgebied in de buurt van IJsland op het noordelijk halfrond en een in de buurt van Australië op het zuidelijk halfrond.
Bron figuur: Wikimedia Commons en NASA/GSFC SeaWiFS Project.
Deze afbuigingen treden niet alleen op bij wind, maar bij elke beweging hier op aarde. Ze worden veroorzaakt door de draaiing van de aarde om zijn noord-zuidas. Piloten moeten om die reden altijd hun koers corrigeren om op de plaats van bestemming aan te komen.
Wil je begrijpen waarom een piloot zijn of haar baan moet corrigeren klik dan op dit kader.
Met het volgende voorbeeld kun je begrijpen waarom een piloot zijn of haar baan moet corrigeren.
Stel je een vliegreis voor van Kameroen, nagenoeg op de evenaar, naar Nederland. Zo’n reis duurt gemiddeld 7 uur. De piloot stijgt op en geeft het vliegtuig de benodigde snelheid richting Nederland. Door de draaiing van de aarde om zijn eigen as heeft het vliegtuig echter ook een snelheid van de aarde meegekregen in oostelijke richting. Deze bedraagt op de evenaar ongeveer 1700 km/h. Doordat Nederland op een hogere breedtegraad ligt legt het in 24 uur een kleinere ronde af. De snelheid in oostelijke richting is hier 1100 km/h, een verschil van 600 km/h. Zonder correctie zou het vliegtuig niet in Nederland aankomen, maar 7x600=4200 km ten oosten daarvan, ergens in Kazachstan. Dus de piloot moet zijn of haar koers behoorlijk corrigeren om goed aan te komen.
Bron figuur: Wikimedia Commons.
Het effect treedt niet alleen op bij planeten die om hun as draaien, maar in elk draaiend systeem zoals attracties in speeltuinen (draaitoestel), kermissen (draaimolen) etc. Het werd in 1835 voor het eerst beschreven door ingenieur Gustave-Gaspard Coriolis en is naar hem genoemd: het Corioliseffect.
Wil je ontdekken hoe het Corioliseffect ontstaat doe dan de proef Een bal gooien en volgen vanaf een draaiende schijf. Je gaat hierin stapsgewijs de baan van een bal construeren die je gooit vanaf een draaiende schijf. Die baan ziet er voor jou op de schijf anders uit dan voor iemand naast de schijf.
Je kunt ook op YouTube diverse filmpjes vinden die het Corioliseffect demonstreren.