Na dertien jaar onderzoek naar energie uit kernfusie besloot huidig Eerste Kamerlid
Jan Terlouw (71) wat anders te gaan doen in zijn leven. Hij stapte de politiek in en werd de
eerste natuurkundige in de Tweede Kamer. Tijdens zijn veelbewogen carrière, waarin hij naast
D66-voorman en minister van Economische Zaken ook een bekend kinderboekenschrijver werd, is
hij in zijn hart altijd natuurkundige gebleven.
‘In mijn hart ben ik altijd natuurkundige gebleven’
Ik denk dat natuurkunde de moeite waard is om te leren, het is een goede basis om te hebben. Ten eerste straal je als natuurkundige gezag uit, omdat je beschikt over bepaalde kennis van zaken die nogal exclusief is. Toen ik als eerste natuurkundige in de Tweede kamer zat, kwamen politici en journalisten al snel bij mij terecht met vragen over ondermeer kernenergie en milieu. Dat laatste sloeg eigenlijk nergens op, ik ben geen bioloog. Ten tweede leer je met natuurkunde op een bepaalde manier denken. Daar heb je je hele leven iets aan. Bovendien kom je overal natuurkundigen tegen. Je kunt met deze basis alle kanten op.
De belangrijkste reden voor mij om natuurkunde te gaan studeren was dat je
daardoor met de meest fundamentele vragen wordt geconfronteerd. Waarom werkt de natuur
zoals die werkt? Natuurkunde is het moedervak van alle wetenschappen, en dan natuurlijk
vooral de natuurwetenschappen. Niet voor niets zitten filosofie en natuurkunde van
oudsher heel dicht bij elkaar. Niet alleen Galilei en Newton waren natuurkundige
filosofen, ook sommige oude Griekse wijsgeren waren in feite natuurkundigen.
Nadat
ik in 1956 afstudeerde, ben ik als research medewerker bij het instituut voor
Plasmafysica van de FOM (Fundamenteel Onderzoek der Materie) gaan werken. Ik deed daar
mijn promotie-onderzoek in de kernfusie. Daarbij heb ik ook bij het Massachussets
Institute of Technology (MIT) en in Zweden gewerkt. Ons werk kwam eigenlijk neer op het
proberen te temmen van de waterstofbom, het in niet-explosieve vorm ter beschikking
krijgen van de energie van atoomkernen. Dat is een ontzaglijk moeilijk probleem, waar
nog steeds onderzoek naar wordt gedaan. Bij een doorbraak kunnen we bijvoorbeeld energie
uit zeewater halen. Schone energie dus, zonder CO2.
Na jaren van onderzoeken begon ik wel het gevoel te krijgen dat ik Einstein niet
was en dat het leven meer te bieden heeft dan wetenschappelijk onderzoek. Natuurkundig
onderzoek is soms behoorlijk ivoren toren-werk. Ik ben toen twee andere dingen gaan
doen, politiek werk en schrijven.
Toch ben ik in mijn hart altijd natuurkundige
gebleven. Ik benader vraagstukken nog steeds als een natuurwetenschappelijk probleem,
heel methodisch en analytisch. Ik kijk heel kritisch naar de stap oorzaak-gevolg. Je mag
geen conclusie trekken zonder onderbouwing. Ook wanneer ik de krant lees of het nieuws
hoor, begin ik niet meteen met het te geloven.
Het zoeken naar de waarheid is iets dat
ik echt heb meegekregen vanuit de natuurkunde. Net als bij een natuurkundig experiment
kom je nergens als je feiten niet onder de ogen wilt zien en waarheden verdoezelt. Wee
de natuurwetenschapper die zichzelf iets wijsmaakt. De natuur is een moeilijke, maar
faire tegenstander van de onderzoeker. Ze probeert haar geheimen te bewaren, maar
verandert gaandeweg niet stiekem haar wetten.