Amalía Brouwer-Stamouli

Onderwerp:

Amalía Brouwer-Stamouli studeerde natuurkunde aan de universiteit van Patras in Griekenland. Zij verrichtte haar promotieonderzoek bij de vakgroep Polymeerchemie van de RUG. Nu werkt zij aan het Nederlands Forensisch Instituut als wetenschappelijk onderzoeker.

Waarom ben je natuurkunde gaan studeren?

Het kiezen van een studie was voor mij niet moeilijk. Vanaf het begin had ik een sterke voorkeur voor de bètarichting. Op het gymnasium heb ik les gekregen van een natuurkundedocente die mij heel erg heeft geïnspireerd. Zij begon altijd haar les met voorbeelden uit de dagelijkse praktijk die met techniek en natuurkunde te maken hadden. Soms deed ze ook leuke proefjes ter illustratie. Deze persoon was erg belangrijk voor mijn studiekeuze. Ook mijn nieuwsgierigheid was een belangrijke factor. Ik vond het erg interessant om te begrijpen hoe alles werkt.

Amalía Brouwer-Stamouli achter de scannende elektronenmicroscoop

Wat zijn de meest bijzondere herinneringen aan je studietijd?

Bijna de leukste tijd van mijn studieperiode was mijn afstudeerderstage. Ik had een fysische vraag te beantwoorden! Voor deze onderzoeksvraag heb ik een model gemaakt. Met experimenteel onderzoek heb ik mijn model getoetst en zo mijn onderzoeksvraag kunnen beantwoorden. Ik was een fysica!
De volgende stap in mijn loopbaan was een promotieonderzoek. Dat deed ik in Groningen bij de afdeling polymeerchemie. De reden dat ik naar Nederland kwam was omdat de hoogleraar in Groningen, in Griekenland bekend was. Hij is namelijk ook Grieks. In het begin zou ik voor de duur van een stage in Nederland blijven en mijn promotieonderzoek in Griekenland beginnen maar ik ben nog hier!

Waar heb je gewerkt na je promotie?

Ik heb een paar jaar aan de universiteit van Leiden gewerkt. Daar heb ik met de atomaire-krachtmicroscoop (AFM) en met een laseropstelling gewerkt aan biologisch materiaal. Het doel was een verband te leggen tussen de zelforganisatie van complexe biologische systemen en hun biologische functie. Met de AFM heb ik kunnen kijken naar de atomen van een complex biologisch systeem dat een 2D-kristal had gevormd. Op basis van de deze waarnemingen heb ik een theoretisch model kunnen testen.
Ik had nooit gedacht dat ik bij het Nederlands Forensisch Instituut zou gaan werken. Maar toen ik een vacature in De Volkskrant zag, vond ik dat die baan veel aspecten combineerde die ik belangrijk vind, zoals het wetenschappelijk karakter, het onderzoek, het gebruik van hightech-techniek op het gebied van maatschappelijk relevante vraagstukken en de mogelijkheid om dit in een teamverband te realiseren.

Wat zijn je taken bij het Nederlands Forensisch Instituut?

Ik ben wetenschappelijk onderzoeker van het onderzoeksterrein Schotresten bij de afdeling Microsporen. Bij het schieten met een vuurwapen komen microsporen vrij, zogenaamde schotresten. Schotresten zijn anorganische en organische deeltjes die ontstaan tijdens het schieten van munitie met een vuurwapen. Schotresten kunnen worden afgezet op bijvoorbeeld de handen en de kleding van de schutter of andere personen, of op objecten waarop is geschoten. De monsters worden onderzocht met verschillende methoden, onder andere met behulp van een scannende elektronenmicroscoop (SEM) en een daaraan gekoppeld röntgenmicroanalysesysteem EDX.
Behalve het onderzoeken van schietzaken en het rapporteren daarover ben ik onder andere bezig met het verbeteren van bestaande, en het ontwikkelen van nieuwe onderzoeksmethodes. Ik publiceer in vaktijdschriften, zoals Scanning. Verder onderhoud ik een netwerk, en ik geef onderwijs aan onze partners (de Politie en het Openbaar Ministerie). Deze mix van werkzaamheden zorgt voor een afwisselende baan.
Als fysica heb ik geleerd om problemen te analyseren, experimenten op te zetten, gegevens te verwerken, modellen op te stellen. Deze vaardigheden gebruik ik dagelijks. Dus ik voel me nog steeds natuurkundige.

Wat vind je fascinerend aan je werk?

Iedere medewerker, stagiair, uitzendkracht en externe medewerker die in dienst treedt van het Nederlands Forensisch Instituut, ondertekent een verklaring van geheimhouding. Dat betekent dat ik over zaken niks kan vertellen. Toen ik bij het NFI begon te werken vond ik dit moeilijk. Je bent best trots dat je een bijdrage kan leveren aan een high-profile zaak (waar heel Nederland over praat), maar je mag er niet over praten. Nu ben ik hieraan gewend.
Hoewel de methoden en technieken die je ziet bij Crime Scene Investigation (CSI) op tv een goed beeld geven van het werk dat we doen op het NFI, is het niet geheel een juiste weergave van de werkelijkheid. Het grootste verschil tussen wat wij op het NFI doen en wat je ziet bij CSI is dat binnen het NFI de onderzoekers zelf geen misdrijven oplossen. Wat we doen is het verrichten van onderzoek in opdracht van het Openbaar Ministerie en de politie. Op het NFI zoeken wij naar en analyseren wij sporen zoals DNA en schotresten. Ook wordt een zaak binnen één aflevering van CSI opgelost, terwijl forensisch onderzoek veel meer tijd vraagt.
Het is fascinerend hoe met behulp van de huidige technieken afzonderlijke microsporen onderzocht kunnen worden. Het is mooi om een forensische vraag, zoals “Was er sprake van zelfdoding?” te kunnen beantwoorden met zo weinig materiaal.